Geïndustrialiseerd bouwen biedt veel kansen, maar we benutten ze nog maar mondjesmaat. Het is daarom alle hens aan dek voor alle partijen in de bouwketen om daarin snel verandering te brengen, meent Thijs Asselbergs, architect en hoogleraar Architectural Engineering aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft. “We gebruiken nog steeds 20e-eeuwse oplossingen.”

Tekst: Yvonne Ton. Foto: Suzanne van de Kerk.

Vergeleken met andere bedrijfstakken loopt de bouw hopeloos achter als het gaat om integratie van industrialisatie door gebruik van geprefabriceerde modulaire componenten, meent hij. “We zijn nog steeds met een inhaalrace bezig om te zorgen dat we veel geïndustrialiseerder kunnen bouwen en dat is maar goed ook.” Voorwaarde om het tempo te kunnen opvoeren is dat de hele bouwketen zich daarvoor inzet: van ontwerpers, overheden, bouwbedrijven tot toeleveranciers. Daar schort het nu nog aan in zijn ogen. “De meeste maken toch nog altijd op hun eigen traditionele manier veelal oplossingen voor prototypes.” Dat leidt tot “knutselen” op de bouwplaats om alles in elkaar te zetten en alle faalkosten die daarmee gepaard gaan.

Er zijn inmiddels genoeg projecten waar aangetoond is dat het sneller en beter kan. Tegelijkertijd is met oog op het tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering ook de losmaakbaarheid een belangrijke uitdaging, meent Asselbergs, want hierdoor kunnen we circulair bouwen. “De kansen om geïndustrialiseerd en dus geprefabriceerd in onderdelen te bouwen zijn legio. Het is een kans voor de bouw, voor de mens en voor de natuur die we juist nu met alle handen moeten aanpakken.”

Gaat die inhaalrace nog niet snel genoeg dan?
“Veel partijen hebben eigen oplossingen hoe dingen vastgezet en weer losgehaald moeten worden. Willen we aan innovatie werken, dan is het echt noodzakelijk dat de bouwketen de samenhang van componenten als vloeren, wanden, trappen, inbouwsystemen en bijvoorbeeld gevelsystemen veel meer op elkaar afstemt, zodat bedrijven die van elkaar kunnen gebruiken en hergebruiken en zodat we alles makkelijker uit elkaar kunnen halen.”

Vergt dat meer standaardisatie?
“We hebben de afgelopen decennia natuurlijk een nieuw instrumentarium tot onze beschikking gekregen: digitalisering. Waar we naar op zoek zijn, zijn ‘mass customized’ productiesystemen. Hoe kunnen we aanpasbaar bouwen om tegemoet te komen aan de vraag naar variatie? Mensen willen immers diversiteit. Dat kan door digitalisering goed te implementeren in de hele productieketen, waarbij je wel moet zoeken naar standaarden voor hoe je die gedigitaliseerde afspraken met elkaar maakt. Door digitalisering zijn we veel vrijer om de productie die eraan gekoppeld is samen te stellen. Je hoeft niet allemaal standaard onderdelen op voorraad te hebben. Als je de digitale samenstelling van de componenten kunt aanpassen, kun je op gerobotiseerde manier produceren.”

Dus veel bedrijven zijn nog te veel bezig zelf het wiel uit te vinden?
“Daar zit de kneep. Veel ondernemers zijn bezig het beste product te maken of samen te stellen. Nu zie je daarin een heel grote mate van diversiteit, waarbij iedereen zijn eigen oplossing maakt. Je zou willen dat we met elkaar intensiever gaan samenwerken om beter van elkaars kennis gebruik te maken. Dat is echt noodzakelijk en de rol van de overheid zou moeten zijn om dat te stimuleren. Dat doen ze deels al met subsidies of regelgeving. Maar dat vergt ook veel overleg. Regelgeving moet wel passen bij wat kan, anders schieten we in onze eigen voet en kunnen bouwers geen betaalbare producten meer maken.”

Nu zie je een heel grote mate van diversiteit, waarbij iedereen zijn eigen oplossing maakt
Er wordt toch wel samengewerkt? Maar niet genoeg in uw ogen?

“Er zijn platforms, maar dat schiet maar mondjesmaat op. De echte doorbraak en noodzakelijke verbinding ontbreekt nog. Ondertussen is er een enorme honger naar bouwen en van vooral huizen. En de meeste oplossingen zijn nog steeds traditioneel. Tegen studenten zeg ik: ‘we zijn jullie nog steeds aan het leren wat we in de twintigste eeuw allemaal hebben bedacht, maar we hebben 21e-eeuwse oplossingen nodig die echt innovatiever zijn. Daar hebben we jullie nieuwe inbreng van digitalisering en materiaalgebruik heel hard bij nodig om tot nieuwe en innovatievere oplossingen te komen.’ Bijvoorbeeld door veel natuurlijke materialen te gebruiken als hout en biobased materials.”

Moeten aannemers meer gezamenlijk producten gaan ontwikkelen?
“Zeker, maar de toeleveranciers hebben ook een belangrijk rol bij afstemming en onderlinge uitwisselbaarheid. Wat opvalt is dat bij eengezinswoningen industriële innovaties sneller gaan dan bij gestapelde bouw. Ik ben als voorzitter van een adviesteam betrokken bij de Noord-Hollandse Bouwstroom, een inkooptraject van de woningcorporaties in die regio. Daarbij kijken ze enerzijds naar de betaalbaarheid van hun sociale huurwoningen, maar tegelijkertijd zijn ze aan het zoeken hoe ze bouwbedrijven kunnen vinden die een innovatiever concept hebben waarmee ze toekomstbestendiger kunnen produceren en kunnen afstemmen hoeveel woningen op welk moment en waar. De woningmarkt is immers grillig omdat het zo’n ontzettend conjunctureel product is.”

Hoe komt het dat innovatie bij de bouw van eengezinswoningen sneller gaat?
“Omdat we makkelijker in een weiland of in het groen kunnen bouwen dan in bestaand stedelijk gebied. We moeten toch de dichtheden in stedelijke agglomeraties zien te verhogen en dan kunnen we niet 35 eengezinswoninkjes per hectare blijven uitrollen. Kijk je naar de woonfabrieken, dan hebben die de honger om in het buitengebied te bouwen. Maar we hebben intelligentere en open systemen nodig om de stad te kunnen verdichten.”

Hoe zouden die open systemen eruit moeten zien?
“Begin eens met het drager-inbouw-principe, zestig jaar geleden onder meer al door John Habraken gepropageerd. Nog steeds een ijzersterk concept naar mijn mening. In de twintigste eeuw hebben we voor de gestapelde bouw de tunnelkist uitgevonden. In mijn praktijk passen de aannemers waarmee we bouwen de tunnelkist nog steeds toe. Hartstikke innovatief, maar wel hartstikke twintigste-eeuws, letterlijk in beton gegoten en je kunt er niets meer aan veranderen. Tunnelkisten zijn al lang niet meer van deze tijd. We kunnen van die tunnelverslaving af komen door prefabmethodes, waardoor je componenten op de bouwplaats kan samenstellen en weer loshalen en waarbij er een onderscheid is tussen de hoofddraagstructuur als kern en de nog in te vullen badkamers, binnenwanden, gevelsystemen, installaties enzovoort. Als architect en bouwer loop je er nu tegenaan dat het uit elkaar halen van die in beton gegoten projecten om ze weer een nieuw leven te geven heel kostbaar is. De nieuwe systemen voor prefab en geïndustrialiseerde bouw, vooral voor de gestapelde bouw, zullen dus veel slimmer moeten worden. Daar moeten we in Nederland en West-Europa vol onze investering en energie in steken.”

Welke rol speelt de TU Delft, waar u hoogleraar bent, bij die nieuwe oplossingen?
“We hebben onder meer een Circular Built Environment Hub om met name de implementatie van circulair bouwen vooruit te helpen in de hele keten. Daar moeten de innovaties vandaan komen. De financiering speelt daarbij een belangrijke rol, vooral om dit in de levenscyclus van gebouwen te implementeren. Kijk je naar de betaalbare woningen in Nederland, dan worden daarvoor investeringen gedaan worden voor een levensduur van ongeveer twintig jaar. Het is van de zotte dat we structuren maken die we al in zeer korte tijd moeten hebben terugverdiend. We implementeren nog geen manieren om de levenscyclus van gebouwen op een andere manier te calculeren over een langere periode dan twintig jaar. Ik geef graag het voorbeeld van de grachtengordel in Amsterdam met open structuren die hun waarde behouden, terwijl ze al honderden jaren oud zijn. Je kunt er eigenlijk elke invulling aan geven of nou gaat om de gevels, installaties of de manier waarop je trappen en ontsluitingen maakt. We zullen dus op een andere manier moeten kijken naar levenscycli van gebouwen. Nu zetten we in één keer het hele gebouw in elkaar en zien dat als één ding, inclusief alle onderdelen die al na tien jaar vervangen moeten worden. We moeten toe naar open structuren; daar hoort losmaakbaarheid bij, maar ook de investeringskant.”

Voor flexwoningen die na maximaal vijftien jaar weer ergens anders neergezet worden is die businesscase nog wat ingewikkelder.
“Flexwonen lijkt een soort heilige graal te zijn om alle problemen in dit land in één keer op te lossen. Hoe zijn we op die vijftien jaar gekomen? In tien jaar krijg je het niet dichtgerekend. Twintig jaar is te lang, dus na polderen is het vijftien jaar geworden. De keren dat ik flexwoningen heb gezien in mijn carrière waren het heel erg middelmatige tot slechte tijdelijke oplossingen, die niemand fijn of mooi vond. Je moet natuurlijk altijd een zekere mate van flexibiliteit houden, maar dit is een heel klein doekje voor het bloeden en het roept heel veel vragen op over de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit. Het kunnen intelligente systemen zijn, maar maak ze zo dat ze veel langer kunnen blijven staan. Flexwonen zie ik als incidentenbeleid. Voor kleine invullingen is dat prima, maar niet om daarmee de Nederlandse woningbouwopgave op te lossen.”

Lukt het ook om in uw eigen architectenpraktijk uw klanten te overtuigen van de noodzaak van industrieel bouwen?
“Je neemt opdrachten in samenspraak aan om elkaar te versterken. Ik ben samen met een aantal andere architecten het platform Open Bouwen gestart (www.openbuilding.co, red), waarin we die manier van open bouwen propageren. Dat is twee jaar geleden geïnitieerd, met onder meer Marc Koehler als trekker. In de Houthavens hebben we bijvoorbeeld een mooi cpo-project gerealiseerd met casco lofts, waarbij onze opdrachtgevers zelf of samen met ons hun eigen interieurs daarbinnen konden maken.”

Ziet u al praktijkvoorbeelden van die nieuwe, innovatieve systemen?
“Kansrijke voorbeelden voor innovatieve gestapelde bouw zijn bijvoorbeeld MOOS (In The Middle Of Our Street) en Homesfactory. MOOS is een systeem aan het ontwikkelen met hergebruikt beton, op een geprefabriceerde manier en betaalbaar. Of kijk naar TheNewMakers van Pieter Stoutjesdijk, die bij mij is afgestudeerd. Dat bedrijf werkt onder meer met ERA Contour en is bezig zijn systeem in te passen in grondgebonden woningen. Maar ze hebben ook al inbouwsystemen met badkamers en circulaire keukens met CNC-gefreesde machines, die direct gedigitaliseerd kunnen produceren en bruikbaar zijn voor gestapelde bouw.”

Waar moeten we uiteindelijk naartoe met industrieel bouwen?
“We moeten de levenscyclus van gebouwen zo maken dat ze veel langer aanpasbaar zijn. Er is een mooi initiatief van de gemeente Amsterdam, waar ik in een adviesgroep zit, die bezig is op een innovatieve manier scholen in te kopen. Sowieso is die gemeente koploper in Nederland bij het implementeren van innovatie in de bouw. De hele bouwwereld heeft daar voorstellen voor gedaan. De gemeente wil met IPS (Innovatiepartnerschap), zoals het initiatief heet, de uitwisselbaarheid van de verschillende componenten stimuleren.”

Niet alle opdrachtgevers zijn koplopers. Moeten architecten hun klanten meer opvoeden hierin?
“Je moet elkaar verstaan. Architecten nemen werk aan en uiteindelijk is de opdrachtgever verantwoordelijk. Als architect probeer je het naar beste kunnen uit te voeren, maar de opdrachtgever neemt de verantwoordelijkheid. Ik denk dat architecten eraan toe zijn om medeverantwoordelijk te worden voor het eindresultaat. Dat betekent dat ze een andere houding moeten aannemen in het bouwteam, waarbij ze samen met hun opdrachtgevers zoeken naar slimme en uitdagende oplossingen in plaats van ze op te leggen en dus ook de aansprakelijkheid moeten kunnen nemen.”

Zijn architecten al toe aan die nieuwe rol? Stellen sommigen zich niet te arrogant op?
“Dat is van alle tijden. De architect is arrogant als kunstenaar. Ik spreek liever over de architect-ingenieur. De architect is ook een beetje een artiest. Hij zit aan de kant van de bouwkunst en moet mooie dingen maken. Wat we nodig hebben om prefab, modulaire en geïndustrialiseerde systemen geïntegreerd te krijgen is ook de ingenieur of eigenlijk de vernufteling. De architect moet de vernufteling zijn die de opdrachtgevende kant stimuleert, uitdaagt om het maximale van innovatie eruit te halen. We zijn toch op zoek naar de Elon Musks van de bouw. Elon Musk heeft gezorgd voor een enorme wending in de auto-industrie. Daar kan wel geroepen worden dat we de benzinemotor niet meer mogen gebruiken. In de bouw lukt dat nog niet. De architect-ingenieur kan daarin een belangrijke rol spelen. Niet alleen als stylingarchitect, maar als vernufteling die samen met de bouw en ingenieursbureaus slimme oplossingen verzint.”


Dit interview werd op 29 september 2022 gepubliceerd op Cobouw.nl.