Dit kersverse boek is een fraai geïllustreerde inventarisatie van drie decennia vernieuwingen, veranderingen en uitbreidingen van het 780 jaar oude Haarlem. Afgelopen week werd het boek in Bibliotheek Noord in Haarlem ten doop gehouden en mocht ik het eerste exemplaar in ontvangst nemen. Hieronder mijn reactie.
“Goed dat dit document er ligt. Dank en felicitaties aan allen die het mogelijk hebben gemaakt: de gemeente Haarlem en de Historische Vereniging Haerlem met haar redactieleden Hans Buis, Sjaak Dekkers, Dirk Jense en Theo Thenu. Samen met fotograaf Chris Hoefsmit ligt er een goed tijdsbeeld in woord en beeld.
Wie naar de kaart in de flappen van het omslag kijkt, ziet het patchwork met de oude binnenstad als anker, als kloppend hart van waaruit alles vertrekt en samenkomt. Het kronkelende Spaarne en de kaarsrechte Leidsevaart zijn krachtige lijnen van zuid naar noord. In Post ‘65 veranderde de stad door beter te kijken naar wat we al hadden. Het zaadje van niet meer slopen werd gepland (denk aan Rozenprieel, Leidsebuurt) en grote uitbreidingen in het groen stevig bediscussieerd (denk aan Zuiderpolder).
Ik ben 69 en was stadsarchitect van Haarlem van 1990 tot 1995 – de ‘laatste nog levende stadsbouwmeester uit die periode’, zoals de redactie me kenschetste in hun uitnodigingsmail.
Nico Andriessen (1966-1970) en Wiek Röling (1970-1988) legden vóór mijn komst een ferme bodem onder het anders denken over vernieuwing van stad en ommeland. Hun grote passie droeg ertoe bij wat we nu gepubliceerd zien in dit boekwerk. Natuurlijk doe ik daarmee alle andere betrokkenen bij stadsplanning tekort, maar toch. Als ik aan mijn voorgangers terugdenk, ervaar ik hen als de ‘gebouwde ziel van Haarlem’ uit die periode. Door alle teksten en beelden sijpelen ze bij je binnen.
Het maakt ook een dilemma zichtbaar: is alles wel zo goed geworden als men had gehoopt of gewild? Die momentopname ligt er nu en toont wat ‘verandert’: de architectuur en de opvattingen daarover, de stedenbouw die niet meer alleen door de overheid werd gedomineerd maar zich diende te gaan verhouden tot de markt en de mensen zelf: de Haarlemmer.
De Haarlemmers heb ik goed leren kennen toen ik zelf als stadsarchitect mee mocht denken over de uitdagingen, de invullingen, de vernieuwingen, de sloopaanvragen, de dakopbouwen en structuurplannen die werden gegund of verguisd. Haarlem is een rijke cultuur, een enclave opgesloten tussen het dominante Amsterdam en de weelderige Kennemerduinen. Het kent een brede gelaagde hoeveelheid organisaties, kamers, stichtingen, verenigingen en ga zo maar door, met elk hun eigen mening. Of dat altijd tot het juiste compromis heeft geleid, kan men zelf beoordelen middels dit boek.
Tot slot, niet alleen Haarlem verandert, ook het klimaat. In het boek komen de oliecrisis en de Club van Rome ter sprake. Ook in de jaren zeventig drong in Haarlem langzaam door dat we moeder aarde niet oneindig als supermarkt kunnen plunderen. In die zin is dit boek een goede momentopname voor zij die anders willen, een les in ‘waarom slopen we nog?’
Het brengt mij op de meest actuele vraag van nu: die van aanpasbaarheid. Hoe aanpasbaar zijn bestaande gebouwen, de openbare ruimte, de natuur en bovenal de meningen van mensen? Hoe veranderbaar is Haarlem zelf? Wordt zij met deze ‘schat van Post ‘65’ het voorbeeld van ambitie en innovatie?
Wie Haarlem goed kent, weet dat het antwoord ergens gevonden moet worden in de gesprekken, de besluiten en daadkracht van de mensen en bestuurders zelf. Haarlem is immers van iedereen. Leve Post ‘65!”
Vanaf zondag 30 november is de tentoonstelling MOOI GEWEEST? over Post ’65-architectuur te zien in ABC Architectuurcentrum Haarlem.